Home. Work. Stories. Films. Art. Heaven. Contact.

Hoofdstuk 3 De Maharadja bloedt

Doordat de motor van de nachtbus steeds hapert en afgesteld moet worden hebben we bij iedere stop nogal wat vertraging. Bij het afstellen wordt de motor steeds even voluit gezet, zodat een grote hoeveelheid benzinedampen de bus in wordt gejaagd. Ik ervaar dit in een soort droomtoestand, want het is midden in de nacht en ik heb al enige uren geslapen. Ik wil doorslapen, maar het lawaai maakt het eigenlijk onmogelijk. We zitten met zijn tweeën op een ijzeren bankje en mijn knieën klemmen tegen het bankje voor me. In het gangpad zitten en liggen ook wat mensen, waarmee ik stoei om de aanwezige beenruimte.

's Ochtends wordt iedereen weer wakker. - Deze bus lijkt wel een ossekar, meent mijn buurman. Normaal is er dus minder vertraging. Ik kijk hem eens aan. Het is een sympathieke oude man met een beetje vermoeid gezicht. Geen wonder. Gisteravond heeft hij me verteld dat hij op een middelbare school werkt op de administratie. Hij gaat naar een bruiloft in Bangalore en pas over een paar dagen keert hij terug. Hij lijkt me een typische vertegenwoordiger van de Indiase middenklasse.

Uiteindelijk rijden we om zes uur 's ochtends de brede straten van Bangalore binnen. Bangalore is een moderne Indiase stad met grote gebouwen en ruime parken. Het is ook een industriële stad met machine-onderdelen, electronica, computer software en vliegtuigen als belangrijkste produkten. De naam Bangalore betekent stad van de bonen.

Er zijn evenveel bussen als bonen in Bangalore. Althans zo lijkt het als we het plein van het busstation oprijden. Het plein is ongeveer een vierkante kilometer en er rijden honderden bussen rond. Toch weet ik de bus naar Mysore gemakkelijk te vinden. Bij toeval neem ik ook nog de snelle non-stop deluxe bus met lederen stoelen. Na 15 minuten wachten is de bus vol en raast in 2,5 uur naar Mysore door constant op de rechter weghelft te blijven. Wat een verschil met de krappe hobbelbus waar ik net uit ben gekomen. In de wetenschap dat ik het traject nog twee keer zal afleggen leg ik me ten ruste. Er wordt alleen gestopt voor een theepauze.

Mysore blijkt een uiterst aangenaam stadje te zijn. Ik word niet bestormd als ik de bus uitstap en moet zelfs even zoeken naar een riksja. Ik voel me een beetje in de steek gelaten, maar uiteindelijk vind ik een paard en wagen taxi. Na de race met de bus is het tempo tenminste laag en het voordeel van een paard is dat het niet toetert. Het hotel Mayura Maysala kost 100 rupies per nacht en ziet er redelijk uit. Er is een grote badkamer met warm water en twee toiletten. De kamers zijn rond een soort binnenplaats gebouwd met veel planten en een restaurant in bamboostijl. Het enige nadeel van het hotel is dat het naast een muziekschool ligt. Gezang en fluitspel gaan tot vroeg in de avond door.

Nog dezelfde morgen bezoek ik het sprookjespaleis van de Maharadja van Mysore. Het is tussen 1897 en 1912 gebouwd om een houten paleis te vervangen dat in 1897 is afgebrand. De laatste regerende Maharadja is in 1974 overleden. Zijn zoon is een succesvolle zakenman en inmiddels ook al weer oud. Hij woont niet meer in het paleis, dat is bestemd voor representatieve doeleinden.

Het paleis is omringd door een muur met vier toegangspoorten. Er staat ook nog een tempel op het complex. Binnen loop ik mee met een rondleiding. In het paleis zijn prachtige handbesneden houten deuren. We komen op een balkon dat als een soort schouwburg dient. Aan beide kanten staan groene loges. Er hangen gelijkgekleurde lampen boven. Tussen de loges zit een ruimte van 50 meter, die wordt opgevuld door zittribunes en staanplaatsen. Het geheel kijkt uit over de paleistuin. Het plafond is fraai beschilderd met religieuze afbeeldingen.

's Middags beklim ik de 1000 treden naar een tempel op een heuvel net buiten de stad. Bij het beklimmen van deze trap had ik beter een bordje voor kunnen hangen met "I am Fred from the Netherlands, no handshaking please", want nu moet ik minstens 100 keer herhalen wie ik ben, waar ik vandaan kom en vervolgens de handen schudden van de hele groep. Vooral de kleine meisjes zijn erg nieuwsgierig. What is your name, sir, vragen ze. Fred and what is your name? Na een kort gegiegel wordt de naam genoemd. Oh what a beatiful name, zeg ik, waarop een keurig thank you volgt. Dankzij alle aanmoedigingen en het niet al te warme weer is het naar boven lopen gemakkelijk.

Na 750 treden staat een zes meter hoge, uit steen gehouwen stier. Zijn borst is versierd met bloemenslingers en er lopen drie witte horizontale strepen over zijn neus. De mensen lopen er op blote voeten omheen, maar het is meer een attractie dan een heiligdom. De meloenverkopers doen goede zaken.

De Shiva tempel op de heuvel is klein. Ik word meegenomen door een bijdehand jongetje van ongeveer 12 jaar oud. Hij spreekt perfect Engels en leidt me al babbelend naar een wat achteraf staande gebouw. Hij zegent me drie keer, omdat de drieeenheid ook hier een grote rol speelt. Shiva is uit drie godinnen geboren, ik krijg drie blaadjes van drie bloemetjes en zo gaat het maar door. Aan het einde moet ik drie keer 10 rupies betalen, maar dat vind ik overdreven. De drie-eenheid moet niet tever worden doorgevoerd. Na hevige discussie pak ik de bus terug voor een namiddagdutje.

Het paleis van de Maharaja is op zondagavond altijd verlicht. Ik heb geluk, het is zondag. De verlichting bestaat uit gloeilampen die perfect het siluet van de vier poorten, de tempels en het paleis volgen. Vooral het paleis met al zijn torentjes en oosterse vormen is fantastisch om te zien. Het geheel levert een zeer romantische sfeer op. Honderden mensen kuieren op hun gemak tussen al dat licht. Ik word hier nauwelijks aangesproken en kan ongestoord genieten. Het sprookjesachtige tafereel wordt versterkt door de bronzen beelden van vervaarlijke tijgers die met hun muil wijd opengesperd de wacht houden over de tuinen.

Na de lichtshow ga ik eten in restaurant Shilpashri. Dit restaurant beschikt over een open dak, van waaraf ik de straten van Mysore kan bekijken. Alle tafels zijn bezet, dus ik schuif aan bij een Amerikaanse jongeman. We raken in gesprek. Hij vertelt dat hij een proefschrift schrijft over wat psychologische theorieën van de geest kunnen leren van het Boeddhisme. Hij wil een jaar in India blijven en is er al vier maanden. Hij is vooral voorbij Darjeeling geweest, waar de meeste Tibetaanse monniken leven. Ook in het zuiden blijken echter nogal wat groepen monniken te zijn. We filosoferen en eten samen.

De volgende ochtend sta ik vroeg op om de bus van 6.30 te halen naar Sravanabelagola. In tegenstelling tot wat er in de gids staat, gaat er geen directe bus. De bus gaat via Channarayapatna. Het landschap wordt bepaald door rijstvelden, terrasbouw en palmbomen. Inmiddels gewend aan het slapen in bussen mis ik echter de eerste 1,5 uur. De tweede bus doet er ongeveer 20 minuten over en wordt bemand door een wel heel uitgelaten conducteur die de kinderen die in deze bus op weg zijn naar school stuk voor stuk zit te dollen. De meisjes worden aan de arm gedraaid en alle jongens krijgen een vriendschappelijke tik in het gezicht. Toch is hij ook een beetje gek, want hij tilt een peuter op en likt hem vol in het gezicht. Dolle pret bij de kinderen. In Sravanabelagola aangekomen krijg ik gelijk een verkoper van bronzen bekers op mijn dak. Al onderhandelend wijst hij me gelijk de weg naar het tempeltje waar de Jain monniken om 10 uur 's ochtends te eten worden gegeven.

Ik loop het hek van het kleine tempelcomplex in. Er staan een stuk of tien mensen bij de ingang van de tempel. Twee kleine stenen olifanten bewaken het bordes. Bovenaan de trap schenkt een bijna naakte man water uit een kan. Hij zit op zijn hurken. Ik loop verder en kom achter de tempel uit bij een rechthoekig gebouwtje met een dak van golfplaten. Binnen staat een groepje in het wit geklede vrouwen de naakte Jainse monnik te voeden. De monnik gebruikt geen bestek, maar eet en drinkt alles met zijn handen. De vrouwen leggen eerst een stukje roti in zijn handen, stoppen er wat curry en stukjes groenten op en met rustige gebaren werkt de monnik het geheel naar binnen. Hij neemt het er goed van, fluister ik jaloers met een hongerige maag. Ze eten maar één keer per dag, maar zijn bepaald niet mager. Niemand neemt er aanstoot aan dat ik, zij het aarzelend, een paar foto's neem van het indrukwekkende schouwspel. De witte vrouwen lachen me vriendelijk toe.

Na dit rare bezoek en het kopen van een verder volstrekt nutteloze beker, loop ik naar de heuvel waar het standbeeld van lord Bahubali staat. Dit 17 meter hoge beeld is de grootste afbeelding uit één stuk steen ter wereld. Tijdens het Mahamastakabisheka festival, dat eens per 12-14 jaar plaatsvindt, wordt het beeld met duizenden potten melk, yoghurt, bananen en daaldels overgoten. Het festival zou in november 1993 weer plaatsvinden.

Er zijn maar heel weinig toeristen en ook de zon laat zich maar sporadisch zien. Dat is een gelukkige bijkomstigheid, want de trappen hebben de eigenschap om heet te worden, terwijl het toch de bedoeling is om met blote voeten naar boven te gaan. De 641 treden zijn makkelijk te beklimmen en het is een stuk rustiger dan in Mysore. Boven kijkt het imposante beeld uit over de wijdse omgeving. Het beeld is ingebouwd in een tempel. Slingerplanten van steen kronkelen om zijn benen. Penis, nagels en tepels zijn keurig afgewerkt. Het uitzicht over de laagvlakte wordt slechts onderbroken door een andere heuvel, vele kilometers verderop.

Er zijn ongeveer 10 andere mensen, voornamelijk Indiërs. Er zijn geen souvenir verkopers, bedelaars of gidsen. Het is trouwens streng verboden om de rust te verstoren en om vuur- of steekwapens mee naar boven te nemen. Twee monniken zitten naast elkaar te mediteren. De linkse is geheel naakt en zit op een plankje. Voorzichtig neem ik een foto, gesterkt door mijn eerdere ervaringen bij de Jain monniken. Bij de uitgang geef ik een donatie van 18 rupies voor restauratie van het beeld.

Beneden koop ik een cola in een klein kruidenierszaakje. Ik krijg een stoel aangereikt en heel gemoedelijk begin ik een praatje met de al op leeftijd zijnde winkelier. De sfeer in dit rustige dorpje is aanstekelijk. Zijn er veel toeristen dit jaar, begin ik het gesprek. Nee, maar er komen hier toch al niet zoveel buitenlanders. Het is eigenlijk alleen met de festivals erg druk. We praten wat over zijn zaken en nadat ik mijn cola heb opgedronken maak ik aanstalten om op te stappen. Wat is hier verder nog te zien, vraag ik nog. Hij wijst me op het tempelcomplex op de andere lagere heuvel. Dat is Chandragiri. Er staan 14 tempels, je kan ze in een uur bezoeken en dan nog de bus halen naar Mysore.

Na weer 150 trappen op blote voeten naar boven kom ik in een surrealistisch landschap terecht. De tempels staan verspreid over de top op een kale vloer van rotsen. Op de andere heuvel staat het standbeeld van Lord Buhabali en kijkt op me neer. Er is niemand te bekennen. Slechts in één van de veertien tempels blijkt een kleine ceremonie aan de gang te zijn, waar een man of vier bezig zijn. Verder doodse stilte. De tempels zijn oud en van binnen is er meestal niet meer dan het Shiva fallus symbool te zien. Toch is het indrukwekkend vanwege de ouderdom en de sfeer en ik kuier op mijn gemak rond.

Bij het uitlopen van de duistere zesde tempel maak ik een veel voorkomende toeristische fout. Ik buk niet genoeg en de goden straffen onmiddelijk. De lage post van de deur boort zich in mijn hoofd. Ik vloek, loop naar buiten en voel naar de bult. In plaats van een bobbel voel ik een deuk en veel vocht. Het bloed stroomt over mijn gezicht. Druppels vallen in snel tempo op de rotsbodem. Snel pak ik de toiletrol uit mijn tas en druk het papier tegen de wond. Ik loop snel terug naar de tempel waar ik wat mensen bezig zag. Ik moet er verschrikkelijk uitzien, want de twee Indiërs die ik tegenkom wiegelen verschrikt met hun hoofd en slaken bezorgde kreten. Is er hier water, vraag ik. Ze wijzen me op een priester, die net de tempel uitloopt. Hij ziet al op 100 meter mijn bebloede hoofd en komt aangerend. Yes, yes, there is water", stelt hij me gerust. De vriendelijke man leidt me naar een kleine troebele plas met stilstaand water. Dat valt tegen. Nog vervelender is dat de plas slechts te bereiken is door een distelveld en dat ik daar te laat achterkom. Na eerst de doorns uit mijn tere voetzolen te hebben getrokken, kan ik me met mijn smerige zakdoek wassen. De priester fungeert, zoals een priester betaamt, als spiegel, want het water is te troebel om iets te zien. Godzijdank stopt het bloeden een beetje.

Na de priester te hebben bedankt loop ik 150 treden naar beneden om me te gaan melden bij de polikliniek. De motorriksja wil natuurlijk niet starten en ik zit voor pampus achterin. Ik voel me slap en mijn hoofd bonkt. Als het ding eindelijk aanslaat brengt hij me welgeteld 50 meter verderop naar het overheidsziekenhuis. But Sahib, zegt de bestuurder, you can also go to the private clinic. Dat lijkt me wel een goed idee, want dit ziet er op zijn minst gezegd gammel uit. Dan maar weer dwars door het kleine stadje. Het particuliere ziekenhuis blijkt te bestaan uit welgeteld één kamer met een gordijn, waarachter de arts zijn werk doet. Er zitten en liggen ongeveer 10 mensen, waaronder een doodzieke vrouw die vreemd met haar ogen draait. Dit zou nog wel eens lang kunnen duren, dus ik loop brutaal door naar het gordijn. Snelle desinfectie kan mij immers veel ellende besparen. Ik wordt tegengehouden door een jongen. One minute sir, zegt hij, en inderdaad mag ik een minuut later naar binnen. Het ziet er allemaal redelijk schoon uit. De dokter draagt geen handschoenen, maar dat is westerse luxe. Hij knipt wat bebloede haren weg en vertelt me dat de wond niet groot, maar wel diep is. Hij begint de wond met spiritus te desinfecteren, af en toe iets vragend aan de twee hulpjes die om hem heen draaien. Dan plakt hij een pleister op de wonde en schrijft een lange lijst met recepten uit, anti-biotica, anti-bloedingspillen, een poeder en pijnstillers. Hij legt me uit hoe ik dit alles in moet nemen, maar twee medicijnen verder ben ik de eerste al weer vergeten. Hij begint de rekening uit te schrijven. Ik krijg het benauwd, maar het valt mee. De hele behandeling kost twee kwartjes inclusief pleister en bijknippen. Beschaamd vanwege het voordringen loop ik de wachtkamer uit.

Door de snelle behandeling kan ik mooi de bus van kwart over één naar Mysore nog halen. In India is de regel dat je een bus die je kan halen ook daadwerkelijk moet nemen, zeker in kleinere steden, omdat de geplande volgende bus helemaal niet zeker zal gaan. Het hobbelen van de bus doet wel wat zeer aan mijn hoofd, maar de schade lijkt mee te vallen. Maar wat voel ik me slap.

In Mysore bezoek ik nog de bekende handwerkwinkel Chauwery Art voor ik naar het hotel ga. De winkel heeft schitterend ingelegde tafels voor ongeveer 800 gulden. Ik koop slechts wat sandelhouten stokjes. Verder is er veel houtsnijwerk en zijde te bewonderen. In het hotel blijken ook een stel wat oudere Nederlanders te zitten die een maand per taxi door India reizen. Na een dutje, wat schrijven en een mattar panir, Indiase kaas met groenten, met lekker koel bier ga ik naar bed. Morgen wacht Hemaraja, mijn Foster Parents kindje.


Naar Hoofdstuk 4